Als kind was tijd niet bepaald mijn beste vriend. Wanneer ik als 2-jarige op een dag mijn mama in sneltempo door het huis zag hollen om een afspraak te halen, zei ik haar in alle ernst: “Mama, ik ben bang van de tijd.” Ik was uitzonderlijk traag in álles en ‘haast’ stond al helemaal niet in mijn woordenboek. Het liefst droomde ik weg naar mijn eigen wereld waar tijd niet bestond. De enige bijles die ik trouwens ooit gekregen heb in de lagere school was om de klok te leren lezen. Om maar te zeggen.
Wanneer concentratieproblemen mijn traagheid alleen maar in de hand werkten en mijn schooltijd enorm zwaar maakten heb ik na jaren van aanmodderen en trial-and-error, het tij kunnen doen keren. Ik maakte van tijd mijn partner in crime om mijn studies door te spartelen en trok dit ook door op andere vlakken, bijvoorbeeld in mijn ochtendroutine of wanneer ik ergens op tijd moest komen. Door middel van planningen ging ik tijd concretiseren en visualiseren. Meestal lineair en tot op de minuut, heel gedetailleerd, compleet en voorzien van de nodige marges voor dat wegdromen (ken jezelf).
Maar om bij de les te blijven en mijn planningen te volgen, moet ik mij constant heel bewust zijn van tijd. Ik moet dus te allen tijde een klok voor mijn neus hebben staan. In mijn badkamer heb ik er bijvoorbeeld geen, met douchebeurten van wel drie kwartier tot gevolg. Omdat ik daar zodanig in gedachten verzonken raak, moet ik mij vaak behelpen met een keukenwekker om op tijd terug te keren naar de planeet aarde. Soms pijnlijk, want in mijn hoofd is het vaak gezelliger vertoeven. Maar wel nodig, want de tijd tikt onverbiddelijk door.
5 Opmerkingen